Marcel Van

Beste Kleine Zielen,

9782866794743FSIn het boek van de Barmhartige Liefde wordt door Marguerite wel eens de naam van Broeder Marcel Van uit Vietnam genoemd. Zij heeft een speciale verering voor hem, o.a. omdat hij de kleine weg heeft gevolgd die de H. Theresia van Lisieux hem toonde. De H. Theresia noemt hem zelfs haar “geestelijk broertje”, hetgeen o.a. uit haar volgende woorden blijkt (1942):

«Van, Van, lief broertje!»  De stem herhaalt: «Van, lief broertje!» Hij (Marcel Van) slaakt een kreet van vreugde: «Oh, het is mijn zusje, Theresia. Ja, het is je zus, Theresia« Jij zult voortaan persoonlijk mijn broertje zijn! Vanaf vandaag zullen onze zielen slechts één ziel zijn, in de ene liefde tot God. God wil dat de liefdeslessen die Hij mij vroeger heeft gegeven in het geheim van het hart, in deze wereld voortbestaan. Daarom heeft Hij zich verwaardigd jou uit te kiezen als kleine secretaris om Zijn werk te volbrengen». De heilige Theresia van het Kindje Jezus onderricht hem: «God onze Vader waakt over de geringste details in onze levens». God is Vader en die Vader is Liefde.

Het leven van broeder Marcel Van is het leven van een Kleine Ziel en waarvoor Marguerite veel bewondering had. Daarom volgt hieronder in het kort een beschrijving van het leven van deze Vietnamese broeder. De 1e stappen tot zijn zaligverklaring zijn in 1997 begonnen in Frankrijk.


Levensbeschrijving van Broeder Marcel Van (15 maart 1928 – 10 juli 1959)

Een Frans auteur schreef eens over het Vietnamese volk: «Men kan dit volk alleen iets opleggen door wijsheid, wetenschap en morele waardigheid; nooit door overmacht. Die wordt beschouwd als een vorm van barbarij». Deze instelling is gunstig geweest voor de invoering van de katholieke godsdienst in Vietnam. Sedert de 16e eeuw heeft zij daar diep wortel geschoten, in het bijzonder dankzij talloze missionarismartelaren zoals Théophane Venard († 1861). In het begin van de 20e eeuw is Vietnam onder Franse heerschappij, maar er ontwikkelt zich een zeker nationalisme. In 1930 zal Hô Chi Minh de Vietnamese Communistische Partij oprichten en in september 1945 komt het tussen de Viet-Minh communisten en Frankrijk tot een oorlog die zal uitlopen op de akkoorden van Genève (juli 1954), ten gevolge waarvan het land in tweeën zal worden gedeeld, waarbij het noorden onder communistisch bewind komt.

In deze context komt op 15 maart 1928 in een dorp in het noorden (Tonkin) een jongen ter wereld, Joachim Nguyên Tan Van, afgekort: Van. Hij is geboren in een christelijke familie die reeds een jongen en een meisje telt en waarin alles vreugde ademt, schoonheid en liefde weerspiegelt. De vader is kleermaker; de moeder is huisvrouw en werkt soms in het rijstveld. Over zijn moeder zal Van zeggen: «God had haar begiftigd met een vurig hart dat voorzichtigheid en goedheid met elkaar wist te verenigen« Terwijl ze me met veel liefde behandelde wist ze me tegelijkertijd te vormen tot heiligheid». De jonge jongen verheugt zich in vroegrijpe verstandelijke vermogens en een uitstekend geheugen, maar bezit tevens een koppig, dominant karakter, onbuigzaam maar ook overgevoelig. Hij aanvaardt onder geen voorwaarde van zijn moeder te worden gescheiden. De dienstmeid probeert hem op een dag mee te nemen om ergens veraf te gaan spelen. Een paar minuten later moet ze hem weer terugbrengen: «Ze droeg op heel haar gezicht de sporen van mijn nagels», preciseert Van.

Een druppel water in de oceaan

Van houdt veel van spelletjes. Hij organiseert ook «processies» voor de Heilige Maagd. Hij is bijna vier jaar wanneer er een zusje ter wereld komt. Hij loopt zo over van liefde voor haar dat hij dermate beslag op haar legt dat men hem moet wegbrengen naar zijn tante. De scheiding valt hem zeer zwaar, maar na een paar dagen waardeert hij het gezelschap van zijn neven en nichtjes. Op zesjarige leeftijd keert hij terug naar zijn ouders en bereidt zich voor op de eerste communie. Over deze gezegende dag zal hij later schrijven: «Het uur heeft geslagen, de zo zeer verbeide minuut is gekomen… Ik steek voorzichtig de tong uit om het Brood van de Liefde te ontvangen. Mijn hart wordt overweldigd door een buitengewoon grote vreugde… In één ogenblik ben ik als een «druppel water» geworden die in de onmetelijke oceaan is verdwenen. Nu is er alleen nog Jezus; en ik ben het niemendalletje van Jezus». Vanaf die dag ontvangt Van iedere dag de Allerheiligste Eucharistie. Enige tijd daarna ontvangt hij het sacrament van het Vormsel. In zijn hart preciseert zich een toekomstperspectief: «Ik wenste vurig priester te worden om de Blijde Boodschap te verkondigen aan de niet-christenen».

Op school is de meester buitengewoon streng voor zijn leerlingen en dient hun om de haverklap klappen toe met de rieten stok. Het kost Van zijn gezondheid: «Ik werd van dag tot dag magerder en bleker, schrijft hij later… Het komt uitsluitend door het veel te harde opvoedingssysteem dat ik in een dergelijke staat van uitputting ben geraakt». De moeder van Van vertrouwt haar zoon toe aan de eerwaarde Joseph Nha, pastoor van de parochie Huu-Bang. De priester leidt een «Huis van God», een instelling waarin jonge jongens grondiger worden ingewijd in de godsdienst en tegelijk hun studie voortzetten en de pastoor helpen. De bekwaamsten onder hen zullen kunnen worden toegelaten tot het Klein Seminarie. De «Huizen van God» hebben ontegenzeglijk vruchten voortgebracht, maar soms hebben zich er ernstige schandalen in voorgedaan. Voor Van gaat alles goed van start; hij is geestdriftig over zijn nieuwe leven en wordt een zeer briljante leerling. Zijn voorbeeldig gedrag wekt echter de ergernis van sommige godsdienstleraren wier geloof is verflauwd. Een onder hen, Vinh genaamd, probeert tevergeefs hem te misbruiken en laat hem in het geheim een reeks lichamelijke mishandelingen ondergaan. Na twee weken merkt de wasvrouw in de pastorie op dat het ondergoed van Van bloedsporen vertoont. Pastoor Nha wordt op de hoogte gebracht en laat het kind verzorgen en verbiedt Vinh voortaan de jongen in zijn kamer te ontvangen.

Maar kort daarna organiseren de godsdienstleraren die jaloers zijn op Van een soort van tribunaal om hem te «berechten». Na hem openlijk te hebben vernederd verwijt men hem dat hij dagelijks te communie gaat. Dit verwijt levert een geestelijke crisis op: «Ik was in de war en vond het verschrikkelijk te bedenken dat ik, zonder daartoe waardig te zijn zoals heiligen, ik zo stoutmoedig was geweest iedere dag te communie te gaan… Ik zag toen de gebreken van mijn kinderjaren opnieuw opdoemen». Tijdens deze zware beproeving keert Van zich tot Maria en bidt met volharding de rozenkrans.

Vinh verlaat tenslotte het «Huis van God» samen met verschillende andere godsdienstleraren. De rust keert weer, maar de sfeer in het Huis is niet veel veranderd: alcohol, spelen om geld, grof gedrag, aanwezigheid van meisjes zonder schaamte. Van moet het grootste deel van zijn tijd besteden aan handenarbeid. Wanneer hij de leeftijd van twaalf jaar bereikt behaalt hij zijn einddiploma, maar het wordt hem niet toegestaan zijn studie voort te zetten en al zijn tijd wordt besteed aan dienstverlening. Op een dag vlucht hij en keert terug naar zijn ouders, maar die sturen hem terug naar Huu-Bang. Twee maanden later vlucht Van opnieuw en begint een bedelaarsbestaan te leiden. «Mijn beroep, zal hij later schrijven, zou voortaan bestaan uit het uitsteken van mijn hand naar voorbijgangers… Na een week dit leven te hebben geleid was ik onherkenbaar geworden. Mijn handen en voeten waren vermagerd, de huid bruin geworden van de zon en de wangen uitgehold…. Dit leven van arme vagebond viel me echter helemaal niet zwaar. Ik ondervond integendeel een vredige blijdschap voor God te mogen lijden. Ik wist dat, door weg te lopen ik de zonde was ontvlucht, dat ik was gevlucht voor hetgeen het Hart van God bedroeft».

Na enige tijd van ronddolen komt hij weer thuis en wordt ontvangen als een ontaarde zoon: «Mijn moeder was zeer ontevreden en behandelde me alsof ik haar kind niet meer was« de deur van mijn hart ging hermetisch op slot: ik durfde geen liefdevol woord meer tot haar te richten en nachten lang moest ik huilen». Lê, zijn grote zus, blijft zijn enige steun. Korte tijd daarna komt pastoor Nha op bezoek en aarzelt niet om Van van diefstal te beschuldigen. Het kind wordt dan overweldigd door een verschrikkelijke bekoring: «Ik begon mezelf te beschouwen als een verachtelijk wezen. De duivel maakte dat de volgende gedachte in me opkwam: als de mensen mij niet meer kunnen verdragen, hoe zou God me dan nog wel verdragen? Ik zal spoedig sterven en ik zal in de hel terecht komen». Gelukkig blijft hij op Maria hopen. Op een dag lucht hij zijn hart bij een priester die hem opbeurt met deze woorden: «Aanvaard van ganser harte al deze beproevingen en bied ze God aan. Als God je een kruis te dragen geeft is dat een teken dat Hij jou heeft gekozen».

In één ogenblik omgevormd

Kerstmis 1940. «De geheimzinnige betekenis van het lijden ontging me, zal Van schrijven« Waarom had God me dat lijden gestuurd?… De Nachtmis begint« In mijn hart is het duister en koud». Het ogenblik van de communie breekt aan: «Ik houd Jezus innig vast in mijn hart. Een immense vreugde neemt bezit van mij« Hoe komt het dat mijn lijden me nu opeens zo mooi voorkomt? Het is onmogelijk te zeggen« In één ogenblik was mijn ziel omgevormd. Ik was niet meer bang om te lijden« God vertrouwde mij een opdracht toe: lijden in geluk veranderen« Nu ik mijn kracht put uit de Liefde zal mijn leven voortaan slechts een bron van geluk zijn». Die genade is geen illusie: Van is niet meer dezelfde. Zijn leefomgeving verandert eveneens: zijn tante Khanh neemt hem voor enige maanden bij haar in huis. Er wordt hem een nederige taak toebedeeld: de os laten grazen. Maar hij verinnigt zijn vereniging met God. Zo schrijft hij: «Hoeveel zielen zijn in hun betrekking tot God nog bang voor Hem als van een zeer verheven wezen dat heel ver van hen is verwijderd? Daar ze niet zien wat de Liefde is durven deze mensen zich nooit de geringste gedachte aan intimiteit met God toe te staan».

Van wordt echter nog altijd geconfronteerd met zijn tekortkomingen. Als gevolg van een plagerij blijft Van koppig slechts heel weinig eten en zijn tante moet hem weer terugbrengen naar zijn ouders. Korte tijd daarna komt pastoor Nha de waarheid vertellen met betrekking tot de kwestie van de diefstal en verklaart Van onschuldig en vraagt of hij weer mee mag naar Huu-Bang. Van gaat eerst in gebed en aanvaardt dan het voorstel. Maar in Huu-Bang zijn buitensporige en ergernis wekkende gedragingen nog aan de orde van de dag. «Waarom heeft God mij ertoe gedreven terug te keren?» vraagt Van zich af. Geïnspireerd door de Heilige Maagd doet hij de gelofte van maagdelijkheid. Vervolgens begrijpt hij dat het zijn opdracht is zich te verzetten tegen de slechte voorbeelden en zijn metgezellen te helpen, hetgeen hij tracht te verwezenlijken met een groep jongere vrienden.

Nooit zal het me lukken

Dankzij een vriend wordt Van, in 1942, toegelaten tot het Klein Seminarie van Lang-Son. Zes maanden later moet de instelling bij gebrek aan voldoende middelen haar deuren sluiten, maar Van kan zijn studie voortzetten in de pastorie van de parochie van de Heilige Theresia van het Kindje Jezus van Quang-Uyên, onder de leiding van twee paters Dominicanen. Hij wil een heilige worden, maar weet niet hoe dat moet: «Ondanks mijn mateloze verlangen de staat van heiligheid te bereiken, wist ik zeker dat het mij nooit zou lukken, want om een heilige te worden moet men vasten, zichzelf slaan met de zweep, een steen om de hals dragen, kettingen met scherpe punten, een hemd van hard paardenhaar, kou en schurft verduren enz. Mijn God, als dat zo is, zie ik ervan af… Al die dingen gaan mijn krachten te boven».

Van spreidt op een tafel verschillende heiligenlevens uit. Vervolgens laat hij met gesloten ogen zijn hand op goed geluk op een boek rusten: «Ik opende de ogen en mijn hand rustte op een boek dat ik nog nooit had gelezen: Geschiedenis van een ziel door de heilige Theresia van het Kindje Jezus…. Nauwelijks had ik een paar bladzijden gelezen of twee stortvloeden van tranen stroomden over mijn wangen…Wat mij ontroerde was de redenering van de kleine Theresia: «Als God zich slechts nederig zou buigen voor de mooiste bloemen, een symbool van de heilige kerkleraren, zou Zijn liefde niet absoluut genoeg zijn, want het is de liefde juist eigen zich tot het uiterste nederig te buigen…Evenals de zon tegelijkertijd de ceders en iedere kleine bloem beschijnt als was die alleen op de aarde, zo ook zorgt Onze-Lieve-Heer voor iedere ziel alsof er geen gelijke bestond»… Ik heb toen begrepen dat God Liefde is… Ik kan mezelf heiligen door middel van al mijn kleine daden… Een glimlach, een woord of een blik, als alles maar met liefde werd gedaan». Op een ochtend loopt Van naar de voet van de naburige heuvel. Plotseling schrikt hij op in de stilte: een stem roept hem. «Van, Van, lief broertje!» Niemand om hem heen! De stem herhaalt: «Van, lief broertje!» Hij slaakt een kreet van vreugde: «Oh, het is mijn zusje, Theresia. Ja, het is je zus, Theresia« Jij zult voortaan persoonlijk mijn broertje zijn!… Vanaf vandaag zullen onze zielen slechts één ziel zijn, in de ene liefde tot God. God wil dat de liefdeslessen die Hij mij vroeger heeft gegeven in het geheim van het hart, in deze wereld voortbestaan. Daarom heeft Hij zich verwaardigd jou uit te kiezen als kleine secretaris om Zijn werk te volbrengen».

Vertel Hem je knikkerspelletjes

De heilige Theresia van het Kindje Jezus onderricht hem: «God onze Vader waakt over de geringste details in onze levens« God is Vader en die Vader is Liefde. Hij is van een oneindige goedheid en welwillendheid« Maar sinds de dag dat onze eerste ouders gezondigd hebben, is de vrees het hart van de mens komen vervullen en heeft de gedachte aan een God die een oneindige goede Vader is verdrongen« Toen heeft God zijn Zoon gestuurd« Jezus is zijn mensenbroeders komen zeggen dat de liefde van de Vader een onuitputbare bron is« Kinderen van God zijn, dat is voor ons een immens geluk. Laten we er trots op zijn en laten we nooit aan buitensporige vrees toegeven… Wees nooit bang voor God« Vrees niet op vertrouwelijke voet, zoals met een vriend, met de goede God om te gaan. Vertel Hem al wat je wilt: je knikkerspelletjes, het beklimmen van een berg, de plagerijen van je vriendjes, je woede-uitbarstingen, je tranen of je kleine kortstondige genoegens« Maar, zusje, God kent al die dingen al« Dat is waar, broertje… Om echter liefde te geven en liefde terug te ontvangen, moet Hij zich nederig buigen en dat doet Hij alsof hij vergeten heeft dat Hij ieder ding kent, in de hoop iets vertrouwelijks te horen opklinken uit jouw hart».

Al heel lang verlangt Van ernaar priester te worden: «Daarvoor heb ik alles opgeofferd en me talloze zowel geestelijke als lichamelijke inspanningen getroost». Maar op een dag heeft Theresia hem gezegd: «Van, lief broertje, ik heb je iets belangrijks te zeggen« Maar je zal er heel bedroefd van worden… God heeft me laten weten dat je geen priester zult worden». De jongeman begint te snikken: «Ik zal nooit kunnen leven zonder priester te zijn… Van, zo vervolgt Theresia, als God wil dat jouw apostolaat op een ander gebied wordt uitgeoefend, wat denk je daarvan?… De wil van onze hemelse Vader doen blijft het meest volmaakte… Jij zult voor alles apostel zijn door het gebed en de opoffering, zoals ik het zelf vroeger ben geweest». Theresia richt de blik van Van dan op de passage die zo belangrijk is in de Geschiedenis van een ziel: «Ik heb begrepen dat alleen de Liefde de leden van de Kerk in beweging brengt… Ik heb begrepen dat de Liefde alle roepingen in zich draagt, dat de Liefde alles is, dat zij alle tijden en plaatsen omvat… in één woord dat zij Eeuwig is».

Het blijft Van intrigeren: « Theresia, zusje, waaruit bestaat die verborgen roeping, als ik geen priester word? Je zult intreden in een klooster waar je je aan God zult toewijden». Tijdens een nacht in de winter van 1942-1943 heeft Van een geheimzinnige droom: «Ik zag iemand het hoofdeinde van mijn bed naderen… De persoon was geheel in het zwart gekleed, was tamelijk groot en uit zijn blik sprak één en al goedheid… Hij stelde me de vraag: «Mijn kind, wil je?» Spontaan antwoordde ik: «Ja»». Een paar dagen later ontdekt Van in het huis een beeld dat een vreemde gelijkenis vertoont met zijn droom: het is het beeld van de heilige Alfonsus Maria de Liguori, stichter van de Redemptoristen (1696-1787). De heilige Theresia bevestigt zijn roeping van broeder redemptorist en kondigt vervolgens nieuwe beproevingen aan: «Lief broertje van me, je zult doornen tegenkomen op je weg en de hemel die nu wolkeloos is zal zich betrekken met donkere wolken… Je zult tranen vergieten, je zult je blijdschap verliezen en je zult zijn als een man die tot wanhoop is veroordeeld… Maar bedenk dat de wereld Jezus zo heeft behandeld en dat een redemptorist lijkt op zijn Verlosser… Wees echter niet bang. Tijdens deze storm zal Jezus voortleven in het scheepje van je ziel… Broertje, je zult me niet meer vertrouwelijk horen kletsen met jou zoals ik dat nu doe. Denk dan niet dat ik je in de steek laat; ik blijf integendeel voortdurend dicht bij jou zoals het een grote zus betaamt… In deze wereld is het lijden het bewijs van je liefde, het lijden verleent aan je liefde heel haar betekenis en haar waarde».

Tot aan het einde van de weg

Korte tijd daarna verslechtert de sfeer in de pastorie van Quang-Uyên vanwege de voedselbeperkingen ten gevolge van de oorlog. Na velerlei pesterijen wordt Van, begin juni 1943, uit de communauteit verjaagd. Hij is de wanhoop nabij en roept uit: «Oh, mijn God, ik wil dood en hier ter plekke om niet deze schande te hoeven dragen in aanwezigheid van mijn familie!» Maar Theresia die lange tijd heeft gezwegen, spreekt hem opnieuw moed in. Van keert zich tot de Allerheiligste Maagd: «O, Moeder, ik verlaat me helemaal op U… Ik heb U slechts mijn verwondingen en tranen te bieden… Maar met U wil ik tot het einde van de weg gaan…» Wanneer hij weer terug is bij zijn ouders vraagt hij om toegelaten te worden bij de redemptoristen van Hanoi. Op 6 juli 1944 meldt hij zich bij het klooster, maar vanwege zijn jeugdige leeftijd legt men hem een wachttijd van drie jaar op. Verslagen keert hij weer naar huis. Zijn moeder moedigt hem echter aan om door te zetten. Begin augustus wordt Van inderdaad op aanbeveling van een bevriende persoon bij de redemptoristen van Hanoi aangenomen als huisknecht en de daaropvolgende 17e oktober wordt hij tenslotte toegelaten als postulant en ontvangt de naam van Broeder Marcel. Na de vreugdevolle beginperiode krijgt hij menig kruis te dragen: vooral de spotternijen van zijn confraters. Op verzoek van zijn geestelijk leidsman houdt Van vanaf zijn noviciaat een dagboek bij. Twee jaar lang begunstigen Jezus, Maria en Theresia hem met hun vertrouwelijke samenspraak. Maar op 9 september 1946, daags na zijn eerste professie, zegt Jezus tegen hem: «Wat jij nu moet doen, mijn kind, is de zoete momenten van het samenzijn met Mij opofferen zodat Ik op zoek kan gaan naar zondaars… En voorts, weet, kleine Van, dat je te lijden zult krijgen van je superieuren en je medebroeders, maar die beproevingen zullen het teken zijn dat jij mijn Hart welgevallig bent. Ik bedeel je met al dit leed om je verenigen met Mij in het werk ter heiliging van de priesters».

Broeder Marcel gaat een nieuwe «nacht» des geloofs in. Zijn hele gevoelige kant verdwijnt en er blijft niet meer over dan de eentonigheid van de opoffering, in puur geloof. In 1950 wordt de jonge broeder naar Saigon gestuurd en vervolgens naar Dalat. In juni 1954 wordt Noord-Vietnam uitgeleverd aan de communisten: talloze katholieken vluchten naar het zuiden. Er blijven een paar redemptoristen in het huis van Hanoi om te zorgen voor de christenen die niet vertrekken. Broeder Marcel begrijpt dat Jezus hem vraagt zich bij hen te voegen: «Ik ga erheen, zegt hij, opdat er iemand is die de Goede God bemint temidden van al die communisten». Na een paar weken schrijft hij zijn zus Anne-Marie «Heel vaak word ik door droefheid overmand en denk alleen maar: Ach! Was ik maar niet naar Hanoi gekomen… Maar de stem van Jezus had zoiets dringends!»

Op zaterdag 7 mei 1955, op weg naar de markt, hoort hij mensen de regering van het zuiden bekritiseren. Dan komt broeder Marcel tussenbeide: «Ik kom uit het zuiden en de regering heeft nooit zo gehandeld!» Een paar minuten later wordt hij aangehouden, naar het bureel van de veiligheidsdienst gebracht en vervolgens gevangen gezet. Vijf maanden later wordt hij overgebracht naar de centrale gevangenis van Hanoi waar hij talrijke katholieken en priesters aantreft. Hij schrijft zijn superieur: «Als ik zou willen leven was het gemakkelijk voor mij: ik zou u alleen maar hoeven te beschuldigen. Maar wees niet bevreesd, dat zal ik nooit bereid zijn te doen». En daarna aan zijn biechtvader: «De laatste maanden heb ik uit alle kracht moeten strijden en alle kwellingen van de hersenspoeling moeten ondergaan. De vijand heeft heel wat listen uitgeprobeerd om mij te laten capituleren maar ik heb aan geen enkele lafheid toegegeven». En aan zijn zus: «Niets kan mij het wapen van de liefde ontnemen. Geen enkele droefenis is in staat de welwillende glimlach uit te wissen die ik op mijn vermagerde gezicht laat verschijnen. En voor wie anders is de streling van mijn glimlach dan voor Jezus, de teer beminde?… Ik ben het slachtoffer van de Liefde en de Liefde is mijn hele geluk, een onverwoestbaar geluk».

Een pastoortje in zijn parochie

Een jaar na zijn arrestatie verschijnt hij kalm en beheerst voor de rechtbank van Hanoi. Op zijn weigering te bekennen dat hij propaganda heeft gevoerd voor de president van Zuid-Vietnam wordt hij veroordeeld tot vijftien jaar opsluiting in een «heropvoedingskamp». Hij wordt naar kamp nummer 1 gebracht waar hij katholieken aantreft die «allemaal zeer vast in hun geloof staan». Hij schrijft: «Ik heb het heel druk, als een pastoortje in zijn parochie. Buiten de verplichte werktijden moet ik voortdurend mensen ontvangen die, de een na de ander, bemoediging komen zoeken bij mij… God zelf heeft me laten weten dat ik Zijn wil volbracht. Heel wat keren heb ik om de gunst gevraagd te mogen sterven in dit kamp, maar telkens heeft Hij me geantwoord: ik ben bereid jouw wil te doen zoals jij altijd de mijne doet, maar de zielen hebben jou nog nodig…»

In augustus 1957 wordt broeder Marcel overgebracht naar kamp nummer 2. Na een ontsnappingspoging op zoek naar hosties wordt hij weer aangehouden, geslagen en opgesloten in een ongezond cachot. Alles verhardt zich om hem heen: geen bezoek meer, geen post en begin 1958 zit hij drie maanden vastgeketend, alleen, zonder hulp, zonder licht, behalve het licht dat brandt in zijn hart. Verteerd door de tuberculose en de beriberi blaast hij de laatste adem uit op 10 juli 1959 op 31-jarige leeftijd.

Daags na zijn professie had broeder Marcel Jezus tegen hem horen zeggen: «Mijn kind, offer jezelf met Mij uit liefde voor de mensen op opdat zij gered zullen worden». Zeker van de waarde van het lijden dat wordt verenigd met dat van Christus heeft hij geschreven: «Jezus wilde zich van mijn lichaam bedienen om leed, schande en uitputting te verduren opdat de vlam van de Liefde die zijn goddelijk Hart verteert zou overslaan op het hart van alle mensen op aarde». Laten wij hem vragen ons te leren de bedroefdheid door ons lijden te veranderen in vreugde voor de deelname aan de verlossende liefde van de Heiland.

Gebed van Broeder Marcel Van:

O Jezus, mijn enige en geliefde Meester, u weet dat ik van U hou en wens alleen maar Uw heilige Wil te doen. U hebt in mij het verlangen gewekt om een heilige te worden. U hebt mij op eenvoudige wijze bekend gemaakt met  de “’Kleine Weg “, die u onderwezen hebt aan de H. Theresia van het Kind Jezus. U heeft deze Kleine weg aan Theresia geopenbaard en haar begeleid op deze weg voor het heil van vele zielen. Vandaag de dag weet ik dat U van me houdt, en dat U in Uw immense Liefde mij benadert en behandeld als een klein kind. O, hoe verdient U het om in ruil hiervoor bemind te worden! Vanaf nu heb ik besloten om U te volgen zodat elk van mijn stappen voldoet aan Uw Wil. Ik wens, oh mijn God, dat Gij mij deze gunst zal verlenen: geef me St. Theresia van het kindje Jezus als mijn gids, zodat ze me kan leren van U te houden, want ik ben erg onwetend. Geef mij ook de genade om te volharden in mijn liefde tot U, om zo daarna Uw Liefde voor eeuwig te mogen genieten in de Hemel, het thuisland dat u heeft gereserveerd voor degenen die van U houden”. Amen.

Externe Link

Het leven en de spiritualiteit van Br. Marcel Van: www.contemplativeinthemud.wordpress.com


Broeder André

Heilige Broeder André (1846 – 1937), feestdag: 6 januari.

Frère_AndréBroeder André werd geboren als Alfred Bessette in Saint-Gregoire d’Iberville in de provincie Quebec, een kleine stad 40 kilometer ten oosten van Montréal. Al vanaf zijn geboorte kampt Alfred met een zeer zwakke gezondheid, een ziekte welke hem zijn gehele leven zal blijven achtervolgen. Enkele jaren na zijn geboorte verhuist het gezin Besette naar Farnham. Zijn vader, Isaac Bessette, was timmerman en houthakker en zijn moeder, Clothilde Foisy Bessette, hield zich voornamelijk bezig met de opvoeding van haar tien kinderen (twee andere kinderen waren al jong overleden). De ouders spreken veel over god en leren hun kroost tot hem te bidden. Elke avond wordt het rozenhoedje gebeden en wordt de heilige Jozef aangeroepen als patroon en voorbeeld voor de arbeiders. Zo ontstaat in de knaap een groeiende sympathie tegenover de man, door God verkozen om zijn eigen Zoon en diens maagdelijke Moeder tot steun te zijn.

Toen Alfred negen jaar oud was, overleed zijn vader door een ongeval. Slechts een paar jaar later stierf zijn moeder Clothilde aan tuberculose en werd hij wees op 12-jarige leeftijd. Hij werd in het gezin van zijn tante (de zuster van zijn moeder) Marie-Rosalie en haar man Timothée Nadeau ontfermden zich over Alfred en de andere kinderen. Zij probeerden hem verschillende ambachten te leren, maar vanwege de kwetsbare gezondheid van de jongen leverde voortdurende handenarbeid constant problemen op. André werkte in de loop der jaren als boerenknecht, schoenmaker, bakker, smid en fabrieksarbeider. Al vanaf zijn jeugd was Alfred zeer spiritueel. Hij gebruikte zijn weinige vrije tijd vaak om te bidden voor een kruisbeeld. Zijn tante berispte hem vanwege zijn vele zelfopgelegde boetedoeningen. Zij was bezorgd, dat de jongen zijn toch al slechte gezondheid in gevaar zou brengen.

In 1871, op 25-jarige leeftijd, verzocht hij om toetreding tot de Congregatie van het Heilig Kruis. Hij werd in eerste instantie geweigerd vanwege zijn slechte gezondheid, maar hij kreeg de steun van de aartsbisschop van Montréal, Ignace Bourget, en werd in 1872 alsnog aanvaard. Eenmaal broeder maakten ze hem Alfred werd portier, boodschapper en misdienaar in het Notre Dame College in Montréal, omdat hij ziekelijk was en niet kon lezen of schrijven. Hij legde zijn tijdelijke eerste geloften af. Zijn eeuwige geloften legde hij af op 2 februari 1874, op 28-jarige leeftijd. Hij nam de naam “broeder André aan. Het doen van geloften wordt soms ook wel professie of inkleding genoemd.

Broeder André had een bijzondere verering voor de Heilige Jozef. De heilige Jozef inspireerde hem om diens heilige toewijding aan iedereen aan te bevelen. Eens smeert hij wat vet van het kaarsje voor de Heilige Jozef op een wond van een zieke en de wond genas. Dit verhaal over de wonderbroeder André deed de ronde en vele zieken wisten de weg naar Notre Dame te vinden. De meest trieste gevallen bellen aan. Velen beweerden dat ze waren genezen door de gebeden van broeder André en de heilige Jozef, en ze waren blij dat hun gebeden waren verhoord. Hoewel broeder André meestal een zachtaardige man was, kon hij woedend reageren op degenen die suggereerden dat hij geen genezende krachten bezat. Omdat hij alle eer wilde toewijden aan de heilige Jozef.

Al gauw is de toestroom van zieken van dien aard dat de superieur zich ongerust begon te maken en broeder André een verlaten, miserabel lokaal toewees om er die zieken te ontvangen. Maar omdat de superieur liever zag, dat die ziekenopvang ophield, ging hij naar de bisschop van Montréal. Toen de superieur hem om advies vroeg, kreeg hij niet te horen wat hij zou willen horen. “Als het van God komt, is het goed. Komt het niet van Hem, dan houdt het geen stand”, luidt het oordeel.

Broeder André besluit zijn “praktijk” te verhuizen naar het kleine stationnetje in de buurt, maar kan daar door de enorme toeloop niet blijven. Hij vraagt de bisschop een kapel te mogen bouwen op Mont Royal. Deze geeft na enige aarzeling toestemming, hij mag bouwen naar wat hij kan betalen. Broeder André bouwde een kapelletje en nadien een kerk ter ere van Jozef, het Oratorium van de Heilige Jozef van de Mont-Royal bij Montréal. In 1916 worden er 435 gevallen van onverklaarbare genezingen gemeld.

Op kerstavond zegt broeder André tegen een vriend: “Voor mij is het waarschijnlijk de laatste Kerstmis. Maar de Bidplaats heeft u nog nodig! Wensen te sterven is toegestaan als het gebeurt uit verlangen naar de Hemel. Wanneer iemand goed doet op aarde, is dat niets in vergelijking tot wat hij zal kunnen doen wanneer hij eenmaal in de Hemel is”. Korte tijd later krijgt hij een acute maagvliesontsteking en wordt in het ziekenhuis opgenomen. Toen broeder André overleed op Driekoningen 6 januari 1937 overleed, kwamen bijna één miljoen mensen zijn stoffelijk overschot groeten.

Na een onverklaarbare wonderbaarlijke genezing werd broeder André op 23 mei 1983 zaligverklaard door paus Johannes-Paulus II in Rome. Onder de 50.000 belangstellenden bij deze plechtigheid bevinden zich 2.000 Canadezen. Paus Benedictus XVI heeft inmiddels een mirakel erkend van de Canadese broeder André. Dat opent de weg naar zijn heiligverklaring. Als hij nu ook heilig wordt verklaard, wordt hij de eerste heilige die geboren is in Québec. De aartsbisschop van Montréal reageerde heel tevreden op het nieuws. Het Vaticaan mag nog niet communiceren over de aanleiding van de heiligverklaring van Broeder André vooraleer de paus een definitieve beslissing genomen heeft.

Paus Benedictus XVI heeft op zondag 17 oktober 2010 de Canadese Broeder André (Alfred) Bessette heilig verklaard. In het olympisch stadion in Montréal is een dankmis opgedragen naar aanleiding van de heiligverklaring van Broeder André – in de wereld Alfred Bessette. De viering werd bijgewoond door nagenoeg 50.000 gelovigen. Broeder André van de congregatie van het H. Kruis is de eerste heilige van Québec.

Voorganger in de dankviering was kardinaal Jean-Claude Turcotte. Er waren een zestigtal bisschoppen aanwezig. Bij de prominenten werd onder meer Jean Charest, de eerste minister van de provincie Québec, opgemerkt. Broeder André lag niet alleen goed in de markt bij katholieken maar ook bij andere christenen. Hij had zijn populariteit te danken aan zijn grote eenvoud en ontving dagelijks tientallen personen die hem hun zorgen toevertrouwden en hem vroegen voor hen te bidden. Hij werd op 17 oktober jl. heilig verklaard door paus Benedictus XVI. De congregatie van het H. Kruis telt momenteel meer dan 1.600 leden en is actief in 16 landen.

Bronnen: RKNieuws.net en MaryPages.com


Plaats een reactie